3. Dan zullen de ogen der zienden niet meer verblind zijn en de oren der horenden zullen opmerken;
4. het hart der onbezonnenen zal inzicht en kennis verkrijgen, en de tong der stamelaars zal in staat zijn tot duidelijk spreken.
5. Dan zal een dwaas niet meer edel genoemd worden en de bedrieger niet meer aanzienlijk heten.
6. Want een dwaas spreekt dwaasheid en zijn hart brengt ongerechtigheid voort: het bedrijven van goddeloosheid, en het prediken van afval tegen de Here; het onverzadigd laten van de hongerige, en het onthouden van een dronk aan de dorstige.
7. En de listen van de bedrieger zijn slecht; hij beraamt schandelijke plannen om de ellendigen door leugentaal in het verderf te storten, zelfs wanneer de arme zijn recht bepleit.
8. Maar de edele beraamt edele daden en hij staat voor wat edel is.