3. Bind ze aan uw vingeren, schrijf ze op de tafels uws harten.
4. Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend;
5. Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit.
6. Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit;
7. En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling;
8. Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis.