7. Nu dan, gij kinderen! hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds.
8. Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;
9. Opdat gij anderen uw eer niet geeft, en uw jaren den wrede;
10. Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden;
11. En gij in uw laatste brult, als uw vlees, en uw lijf verteerd is;