Spreuken 5:5-11 Statenvertaling (SV1750)

5. Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast.

6. Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt.

7. Nu dan, gij kinderen! hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds.

8. Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;

9. Opdat gij anderen uw eer niet geeft, en uw jaren den wrede;

10. Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden;

11. En gij in uw laatste brult, als uw vlees, en uw lijf verteerd is;

Spreuken 5