26. Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid.
27. Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet.
28. Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende:
29. Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven.
30. Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31. Thau. Geef haar van de vrucht harer handen, en laat haar werken haar prijzen in de poorten.