Spreuken 30:6-12 Statenvertaling (SV1750)

6. Doe niet tot Zijn woorden, opdat Hij u niet bestraffe, en gij leugenachtig bevonden wordt.

7. Twee dingen heb ik van U begeerd, onthoud ze mij niet, eer ik sterve;

8. Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels;

9. Opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste.

10. Achterklap niet van den knecht bij zijn heer, opdat hij u niet vloeke, en gij schuldig wordt.

11. Daar is een geslacht, dat zijn vader vervloekt, en zijn moeder niet zegent;

12. Een geslacht, dat rein in zijn ogen is, en van zijn drek niet gewassen is;

Spreuken 30