22. Om een knecht, als hij regeert; en een dwaas, als hij van brood verzadigd is;
23. Om een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw.
24. Deze vier zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien.
25. De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs.