4. Een koning houdt het land staande door het recht; maar een, die tot geschenken genegen is, verstoort hetzelve.
5. Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor deszelfs gangen.
6. In de overtreding eens bozen mans is een strik; maar de rechtvaardige juicht en is blijde.
7. De rechtvaardige neemt kennis van de rechtzaak der armen; maar de goddeloze begrijpt de wetenschap niet.