10. U zal geen kwaad wedervaren, en geen plage zal uw tent naderen.
11. Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen.
12. Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.
13. Op den fellen leeuw en de adder zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden.