17. (89:18) Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden.
18. (89:19) Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels.
19. (89:20) Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd.
20. (89:21) Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd;
21. (89:22) Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken.
22. (89:23) De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken.
23. (89:24) Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen.
24. (89:25) En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden.
25. (89:26) En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren.
26. (89:27) Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils!
27. (89:28) Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde.
28. (89:29) Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven.
29. (89:30) En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen.
30. (89:31) Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen;
31. (89:32) Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden;
32. (89:33) Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen.
33. (89:34) Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen.
34. (89:35) Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen.
35. (89:36) Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege!
36. (89:37) Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon.