Psalmen 78:8-22 Statenvertaling (SV1750)

8. En dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, een wederhorig en wederspannig geslacht; een geslacht, dat zijn hart niet richtte, en welks geest niet getrouw was met God.

9. (De kinderen van Efraim, gewapende boogschutters, keerden om ten dage des strijds.)

10. Zij hielden Gods verbond niet, en weigerden te wandelen in Zijn wet.

11. En zij vergaten Zijn daden, en Zijn wonderen, die Hij hun had doen zien.

12. Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan.

13. Hij kliefde de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop.

14. En Hij leidde hen des daags met een wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs.

15. Hij kliefde de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit afgronden.

16. Want Hij bracht stromen voort uit de steenrots, en deed de wateren afdalen als rivieren.

17. Nog voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende den Allerhoogste in de dorre wildernis.

18. En zij verzochten God in hun hart, begerende spijs naar hun lust.

19. En zij spraken tegen God, zij zeiden: Zou God een tafel kunnen toerichten in de woestijn?

20. Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden?

21. Daarom hoorde de HEERE, en werd verbolgen; en een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israel;

22. Omdat zij in God niet geloofden, en op Zijn heil niet vertrouwden.

Psalmen 78