Psalmen 78:37-50 Statenvertaling (SV1750)

37. Want hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw in Zijn verbond.

38. Doch Hij, barmhartig zijnde, verzoende de ongerechtigheid, en verdierf hen niet; maar wendde dikwijls Zijn toorn af, en wekte Zijn ganse grimmigheid niet op.

39. En Hij dacht, dat zij vlees waren, een wind, die henengaat en niet wederkeert.

40. Hoe dikwijls verbitterden zij Hem in de woestijn, deden Hem smart aan in de wildernis!

41. Want zij kwamen alweder, en verzochten God, en stelden den Heilige Israels een perk.

42. Zij dachten niet aan Zijn hand, aan den dag, toen Hij hen van den wederpartijder verloste;

43. Hoe Hij Zijn tekenen stelde in Egypte, en Zijn wonderheden in het veld van Zoan;

44. En hun vloeden in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet zouden drinken.

45. Hij zond een vermenging van ongedierte onder hen, dat hen verteerde, en vorsen, die hen verdierven.

46. En Hij gaf hun gewas den kruidworm, en hun arbeid den sprinkhaan.

47. Hij doodde hun wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgebomen door vurigen hagelsteen.

48. Ook gaf Hij hun vee den hagel over, en hun beesten aan de vurige kolen.

49. Hij zond onder hen de hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid, en verstoordheid, en benauwdheid, met uitzending der boden van veel kwaads.

50. Hij woog een pad voor Zijn toorn; Hij onttrok hun ziel niet van den dood; en hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over.

Psalmen 78