4. (77:5) Gij hieldt mijn ogen wakende; ik was verslagen, en sprak niet.
5. (77:6) Ik overdacht de dagen van ouds, de jaren der eeuwen.
6. (77:7) Ik dacht aan mijn snarenspel; in den nacht overleide ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht:
7. (77:8) Zal dan de Heere in eeuwigheden verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn?
8. (77:9) Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht?