Psalmen 73:7-22 Statenvertaling (SV1750)

7. Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven.

8. Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte.

9. Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde.

10. Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt,

11. Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste?

12. Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen.

13. Immers heb ik te vergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen.

14. Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens.

15. Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen.

16. Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen;

17. Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte.

18. Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen.

19. Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen!

20. Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten.

21. Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd,

22. Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U.

Psalmen 73