5. (59:6) Ja, Gij HEERE, God der heirscharen, God Israels! ontwaak, om al deze heidenen te bezoeken; wees niemand van hen genadig, die trouwelooslijk ongerechtigheid bedrijven. Sela.
6. (59:7) Tegen den avond keren zij weder, zij tieren als een hond, en zij gaan rondom de stad.
7. (59:8) Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het?
8. (59:9) Maar Gij, HEERE! zult hen belachen; Gij zult alle heidenen bespotten.
9. (59:10) Tegen zijn sterkte zal ik op U wachten; want God is mijn Hoog Vertrek.
10. (59:11) De God mijner goedertierenheid zal mij voorkomen; God zal mij op mijn verspieders doen zien.
11. (59:12) Dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete; doe hen omzwerven door Uw macht, en werp hen neder, o Heere, ons Schild!
12. (59:13) Om de zonde huns monds, om het woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en om den vloek, en om de leugen, die zij vertellen.
13. (59:14) Verteer hen in grimmigheid; verteer hen, dat zij er niet zijn, en laat hen weten, dat God Heerser is in Jakob, ja, tot aan de einden der aarde. Sela.
14. (59:15) Laat hen dan tegen den avond wederkeren, laat hen tieren als een hond, en rondom de stad gaan;
15. (59:16) Laat hen zelfs omzwerven om spijs; en laat hen vernachten, al zijn zij niet verzadigd.
16. (59:17) Maar ik zal Uw sterkte zingen, en des morgens Uw goedertierenheid vrolijk roemen, omdat Gij mij een Hoog Vertrek zijt geweest, en een Toevlucht ten dage, als mij bange was.