7. (39:8) En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.
8. (39:9) Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.
9. (39:10) Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan.
10. (39:11) Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand.
11. (39:12) Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela.
12. (39:13) Hoor, HEERE! mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore; zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk al mijn vaders.
13. (39:14) Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij.