4. (30:5) Psalmzingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten! en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid.
5. (30:6) Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.
6. (30:7) Ik zeide wel in mijn voorspoed: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid.
7. (30:8) Want, HEERE! Gij hadt mijn berg door Uw goedgunstigheid vastgezet; maar toen Gij Uw aangezicht verborgt, werd ik verschrikt.
8. (30:9) Tot U, HEERE! riep ik, en ik smeekte tot den HEERE: