5. (18:6) Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij.
6. (18:7) Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren.
7. (18:8) Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was.
8. (18:9) Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken.
9. (18:10) En Hij boog den hemel, en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten.
10. (18:11) En Hij voer op een cherub, en vloog; ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds.
11. (18:12) Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels.
12. (18:13) Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen.
13. (18:14) En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen.
14. (18:15) En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze.
15. (18:16) En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE! van het geblaas des winds van Uw neus.
16. (18:17) Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren.
17. (18:18) Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.
18. (18:19) Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij tot een Steunsel.
19. (18:20) En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit, want Hij had lust aan mij.
20. (18:21) De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen.
21. (18:22) Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan.
22. (18:23) Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen deed ik niet van mij weg.
23. (18:24) Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.