3. (18:4) Ik riep den HEERE aan, die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden.
4. (18:5) Banden des doods hadden mij omvangen, en beken Belials verschrikten mij.
5. (18:6) Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij.
6. (18:7) Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren.
7. (18:8) Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was.
8. (18:9) Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken.
9. (18:10) En Hij boog den hemel, en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten.
10. (18:11) En Hij voer op een cherub, en vloog; ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds.
11. (18:12) Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels.
12. (18:13) Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen.
13. (18:14) En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen.
14. (18:15) En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze.
15. (18:16) En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE! van het geblaas des winds van Uw neus.
16. (18:17) Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren.
17. (18:18) Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.