Psalmen 18:23-34 Statenvertaling (SV1750)

23. (18:24) Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.

24. (18:25) Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar de reinigheid mijner handen, voor Zijn ogen.

25. (18:26) Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren, bij den oprechten man houdt Gij U oprecht.

26. (18:27) Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U een Worstelaar.

27. (18:28) Want Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij.

28. (18:29) Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren.

29. (18:30) Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur.

30. (18:31) Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen.

31. (18:32) Want wie is God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen onze God?

32. (18:33) Het is God, die mij met kracht omgordt; en Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.

33. (18:34) Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en Hij stelt mij op mijn hoogten.

34. (18:35) Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is.

Psalmen 18