Psalmen 18:21-31 Statenvertaling (SV1750)

21. (18:22) Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan.

22. (18:23) Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen deed ik niet van mij weg.

23. (18:24) Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.

24. (18:25) Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar de reinigheid mijner handen, voor Zijn ogen.

25. (18:26) Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren, bij den oprechten man houdt Gij U oprecht.

26. (18:27) Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U een Worstelaar.

27. (18:28) Want Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij.

28. (18:29) Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren.

29. (18:30) Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur.

30. (18:31) Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen.

31. (18:32) Want wie is God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen onze God?

Psalmen 18