12. (18:13) Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen.
13. (18:14) En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen.
14. (18:15) En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze.
15. (18:16) En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE! van het geblaas des winds van Uw neus.
16. (18:17) Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren.
17. (18:18) Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.
18. (18:19) Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij tot een Steunsel.