40. Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.
41. Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging;
42. Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.
43. En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.
44. Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.
45. En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
46. Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.
47. En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.
48. En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.
49. Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.