Psalmen 119:134-151 Statenvertaling (SV1750)

134. Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.

135. Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.

136. Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.

137. Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.

138. Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.

139. Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.

140. Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.

141. Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.

142. Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.

143. Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.

144. De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.

145. Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.

146. Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.

147. Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.

148. Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.

149. Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht.

150. Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.

151. Maar Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.

Psalmen 119