Psalmen 119:131-148 Statenvertaling (SV1750)

131. Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.

132. Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.

133. Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.

134. Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.

135. Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.

136. Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.

137. Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.

138. Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.

139. Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.

140. Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.

141. Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.

142. Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.

143. Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.

144. De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.

145. Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.

146. Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.

147. Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.

148. Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.

Psalmen 119