122. Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.
123. Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
124. Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.
125. Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.
126. Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken.
127. Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.
128. Daarom heb ik al Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat.
129. Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel.
130. De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.
131. Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.
132. Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.
133. Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.
134. Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.
135. Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.
136. Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.
137. Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.
138. Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.
139. Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.
140. Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.