10. Welken Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot een inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond,
11. Zeggende: Ik zal u geven het land Kanaan, het snoer van ulieder erfdeel.
12. Als zij weinig mensen in getal waren, ja, weinig en vreemdelingen daarin;
13. En wandelden van volk tot volk, van het ene koninkrijk tot het andere volk;