21. En de twaalf poorten waren twaalf paarlen, een iedere poort was elk uit een paarl; en de straat der stad was zuiver goud; gelijk doorluchtig glas.
22. En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam.
23. En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars.
24. En de volken, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve.
25. En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; want aldaar zal geen nacht zijn.
26. En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen.