66. Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend, driehonderd en zestig;
67. Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend, driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd vijf en veertig zangers en zangeressen.
68. Hun paarden, zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig;