58. De kinderen van Jaela, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel;
59. De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochereth van Zebaim, de kinderen van Amon;
60. Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig.
61. Ook togen dezen op van Thel-melah, Thel-harsa, Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen huis, en hun zaad niet tonen, of zij uit Israel waren;