20. (En ziet, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem van achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan;
21. Want zij zeide in zichzelven: Indien ik alleenlijk Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden.
22. En Jezus, Zich omkerende, en haar ziende, zeide: Wees welgemoed, dochter! uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.)
23. En als Jezus in het huis des oversten kwam, en zag de pijpers en de woelende schare,
24. Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zij belachten Hem.
25. Als nu de schare uitgedreven was, ging Hij in, en greep haar hand; en het dochtertje stond op.
26. En dit gerucht ging uit door dat gehele land.
27. En als Jezus van daar voortging, zijn Hem twee blinden gevolgd, roepende en zeggende: Gij Zone Davids, ontferm U onzer!
28. En als Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden tot Hem. En Jezus zeide tot hen: Gelooft gij, dat Ik dat doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!
29. Toen raakte Hij hun ogen aan, zeggende: U geschiede naar uw geloof.
30. En hun ogen zijn geopend geworden. En Jezus heeft hun zeer gestrengelijk verboden, zeggende: Ziet, dat niemand het wete.