5. Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beerven.
6. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.
7. Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.
8. Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien.
9. Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.
10. Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
11. Zalig zijt gij, als u de mensen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil.
12. Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten, die voor u geweest zijn.
13. Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en van de mensen vertreden te worden.