Mattheüs 26:66-75 Statenvertaling (SV1750)

66. Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig.

67. Toen spogen zij in Zijn aangezicht, en sloegen Hem met vuisten.

68. En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft?

69. En Petrus zat buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus, den Galileer.

70. Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt.

71. En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere dienstmaagd, en zeide tot degenen, die aldaar waren: Deze was ook met Jezus den Nazarener.

72. En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet.

73. En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar.

74. Toen begon hij zich te vervloeken, en te zweren: Ik ken den Mens niet.

75. En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk.

Mattheüs 26