20. En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalven.
21. En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u, Mij zal verraden.
22. En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?
23. En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.