18. Maar Jezus, bekennende hun boosheid, zeide:
19. Gij geveinsden, wat verzoekt gij Mij? Toont Mij de schattingpenning. En zij brachten Hem een penning.
20. En Hij zeide tot hen: Wiens is dit beeld en het opschrift?
21. Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is.
22. En zij, dit horende, verwonderden zich, en Hem verlatende, zijn zij weggegaan.