7. Gij geveinsden! Wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende:
8. Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij;
9. Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden van mensen zijn.
10. En als Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat.
11. Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mens.
12. Toen kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden tot Hem: Weet Gij wel, dat de Farizeen deze rede horende, geergerd zijn geweest?
13. Maar Hij, antwoordende zeide: Alle plant, die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.
14. Laat hen varen; zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zo zullen zij beiden in den gracht vallen.
15. En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Verklaar ons deze gelijkenis.
16. Maar Jezus zeide: Zijt ook gijlieden alsnog onwetende?