2. Waarom overtreden Uw discipelen de inzetting der ouden? Want zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood zullen eten.
3. Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods, door uw inzetting?
4. Want God heeft geboden, zeggende: Eert uw vader en moeder, en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven.
5. Maar gij zegt: Zo wie tot vader of moeder zal zeggen: Het is een gave, zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen; en zijn vader of zijn moeder geenszins zal eren, die voldoet.
6. En gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting.
7. Gij geveinsden! Wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende:
8. Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij;
9. Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden van mensen zijn.
10. En als Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat.
11. Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mens.
12. Toen kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden tot Hem: Weet Gij wel, dat de Farizeen deze rede horende, geergerd zijn geweest?
13. Maar Hij, antwoordende zeide: Alle plant, die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.
14. Laat hen varen; zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zo zullen zij beiden in den gracht vallen.