22. Is het ons geoorloofd den keizer schatting te geven, of niet?
23. En Hij, hun arglistigheid bemerkende, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij?
24. Toont Mij een penning; wiens beeld en opschrift heeft hij? En zij, antwoordende, zeiden: Des keizers.
25. En Hij zeide tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is.
26. En zij konden Hem in Zijn woord niet vatten voor het volk; en zich verwonderende over Zijn antwoord, zwegen zij stil.