3. En daarvan zal men al zijn vet offeren, den staart, en het vet, dat het ingewand bedekt;
4. Ook de beide nieren, en het vet, dat daaraan is, dat op de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, zal men afnemen.
5. En de priester zal die aansteken op het altaar, ten vuuroffer den HEERE; het is een schuldoffer.
6. Al wat mannelijk is onder de priesteren zal dat eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden; het is een heiligheid der heiligheden.
7. Gelijk het zondoffer, alzo zal ook het schuldoffer zijn; enerlei wet zal voor dezelve zijn; het zal des priesters zijn, die daarmede verzoening gedaan zal hebben.