4. Deze nochtans zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of de klauwen alleen verdelen: den kemel, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn;
5. En het konijntje, want het herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; dat zal u onrein zijn;
6. En den haas, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn.
7. Ook het zwijn, want dat verdeelt wel den klauw, en klieft de klove der klauwen in tweeen, maar herkauwt het gekauwde niet; dat zal u onrein zijn.
8. Van hun vlees zult gij niet eten, en hun dood aas niet aanroeren, zij zullen u onrein zijn.