16. De kroon onzes hoofds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij zo gezondigd hebben!
17. Daarom is ons hart mat, om deze dingen zijn onze ogen duister geworden.
18. Om des bergs Sions wil, die verwoest is, waar de vossen op lopen.
19. Gij, o HEERE, zit in eeuwigheid, Uw troon is van geslacht tot geslacht.