51. Ain. Mijn oog doet mijn ziele moeite aan, vanwege al de dochteren mijner stad.
52. Tsade. Die mijn vijanden zijn zonder oorzaak, hebben mij als een vogeltje dapperlijk gejaagd.
53. Tsade. Zij hebben mijn leven in een kuil uitgeroeid, en zij hebben een steen op mij geworpen.
54. Tsade. De wateren zwommen over mijn hoofd; ik zeide: Ik ben afgesneden!