9. De koning van Jericho, een; de koning van Ai, die ter zijde van Beth-el is, een;
10. De koning van Jeruzalem, een; de koning van Hebron, een;
11. De koning van Jarmuth, een; de koning van Lachis, een;
12. De koning van Eglon, een; de koning van Gezer, een;
13. De koning van Debir, een; de koning van Geder, een;