Jozua 12:8-22 Statenvertaling (SV1750)

8. Wat op het gebergte, en in de laagte, en in het vlakke veld, en in de aflopingen der wateren, en in de woestijn, en tegen het zuiden was: de Hethieten, de Amorieten, en Kanaanieten, de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten.

9. De koning van Jericho, een; de koning van Ai, die ter zijde van Beth-el is, een;

10. De koning van Jeruzalem, een; de koning van Hebron, een;

11. De koning van Jarmuth, een; de koning van Lachis, een;

12. De koning van Eglon, een; de koning van Gezer, een;

13. De koning van Debir, een; de koning van Geder, een;

14. De koning van Horma, een; de koning van Harad, een;

15. De koning van Libna, een; de koning van Adullam, een;

16. De koning van Makkeda, een; de koning van Beth-el, een;

17. De koning van Tappuah, een; de koning van Hefer, een;

18. De koning van Afek, een; de koning van Lassaron, een;

19. De koning van Madon, een; de koning van Hazor, een;

20. De koning van Simron-meron, een; de koning van Achsaf, een;

21. De koning van Taanach, een; de koning van Megiddo, een;

22. De koning van Kedes, een, de koning van Jokneam, aan den Karmel, een;

Jozua 12