16. De koning van Makkeda, een; de koning van Beth-el, een;
17. De koning van Tappuah, een; de koning van Hefer, een;
18. De koning van Afek, een; de koning van Lassaron, een;
19. De koning van Madon, een; de koning van Hazor, een;
20. De koning van Simron-meron, een; de koning van Achsaf, een;
21. De koning van Taanach, een; de koning van Megiddo, een;
22. De koning van Kedes, een, de koning van Jokneam, aan den Karmel, een;
23. De koning van Dor, tot Nafath-dor, een; de koning der heidenen te Gilgal, een;
24. De koning van Thirza, een. Al deze koningen zijn een en dertig.