10. De koning van Jeruzalem, een; de koning van Hebron, een;
11. De koning van Jarmuth, een; de koning van Lachis, een;
12. De koning van Eglon, een; de koning van Gezer, een;
13. De koning van Debir, een; de koning van Geder, een;
14. De koning van Horma, een; de koning van Harad, een;
15. De koning van Libna, een; de koning van Adullam, een;
16. De koning van Makkeda, een; de koning van Beth-el, een;
17. De koning van Tappuah, een; de koning van Hefer, een;