30. Zij dan gingen uit de stad, en kwamen tot Hem.
31. En ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet.
32. Maar Hij zeide tot hen: Ik heb een spijs om te eten, die gij niet weet.
33. Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht?