17. Zijn wortelen worden bij de springader ingevlochten; hij ziet een stenige plaats.
18. Maar als God hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien.
19. Zie, dat is de vreugde zijns wegs; en uit het stof zullen anderen voortspruiten.
20. Zie, God zal den oprechte niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand;
21. Totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met gejuich.
22. Uw haters zullen met schaamte bekleed worden; en de tent der goddelozen zal niet meer zijn.