6. Mijn dagen zijn lichter geweest dan een weversspoel, en zijn vergaan zonder verwachting.
7. Gedenk, dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen, om het goede te zien.
8. Het oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn.
9. Een wolk vergaat en vaart henen; alzo die in het graf daalt, zal niet weder opkomen.
10. Hij zal niet meer wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem niet meer kennen.