11. Om de vernederden te stellen in het hoge; dat de rouwdragenden door heil verheven worden.
12. Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen; dat hun handen niet een ding uitrichten.
13. Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid; dat de raad der verdraaiden gestort wordt.
14. Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij in den middag.